Jac. P. Thijsse gaat vanuit Amsterdam richting Naarden. In de tijd dat Thijsse zijn boek (Langs de Zuiderzee) schrijft, in 1914 verscheen het, was Muiden net zo wat als Amsterdam zeshonderd jaar geleden was: twee straten aan weerszijden van de rivier, een slot aan 't eind en wallen er omheen. Belangrijke bezienswaardigheden zijn volgens hem de buskruitfabriek, de werven en de zoutziedereij, de geweldige sluizen en het Slot zelf. De voorkeur van Thijsse gaat uit naar de tijd dat het de verblijfplaats was van
Pieter Corneliszoon Hooft. Uit zijn brieven is op te maken hoeveel Hooft van het Gooi hield. Het voorplaatsje van het kasteel is een plek om te genieten van het mooie gebouw, de geschiedenis en de stilte. Muiderberg stijgt met zijn toren en hoge bomen uit de zee en de vlakte. De kust loopt bij Muiderberg heel langzaam af. Nadat men een paar honderd meter de zee ingelopen is reikt het water nog niet hoger dan de knieën. Muiderberg is voor de Amsterdammers ook het bos dat ze, al wandelend, het vlugst kunnen bereiken. Thijsse omschrijft uitgebreid de natuur die hij daar aantreft. Langs de zee gaat het verder naar
Naarden, langs de vestingwallen wandelend merkt Thijsse op dat het beslist geen stad is om ongezien te passeren. De stad is in december 1572
uitgemoord en plat gebrand. Met man en macht wordt de stad weer opgebouwd en honderd jaar later is de stad weer een belangrijke vesting met een dubbele gracht, kazematten en wallen, en vooral bochtige poorten waar niet rechtdoor doorheengeschoten kan worden. De stad zelf omschrijft hij als "heel gewoon ouderwetsch".
Muiden, in de haven
Muiderslot
Dijkhuisje bij Muiden
Gezicht op Naarden